Europa uit de Crisis

Europa uit de Crisis

Vertaling van het “Manifesto of the appalled Economists”
First signatories:
Philippe Askenazy (CNRS, France);
Thomas Coutrot (scientific council of ATTAC, France) ;
André Orléan (CNRS, EHESS, president of the French Association for Political Economy);
Henri Sterdyniak (OFCE, France).
English translation: Gilles Raveaud (Paris 8) and Dany Lang (Paris 13), September, 24th 2010.
Dutch translation: W.P. Loonen

The translators are grateful to Edward Fullbrook (Real-World Economics Review).

You may sign the manifesto at

http://rwer.wordpress.com/2010/09/28/sign-manifesto-of-the-appalled-economists/

You may read and post comments on the manifesto at

http://rwer.wordpress.com/2010/09/28/rwer-issue-54-manifesto-of-the-dismayed-economists

Europa uit de crisis.

Het herstel van de economie kan alleen worden gerealiseerd door het huidige neoliberale beleid op de schop te nemen, selectief in de economie te investeren en door de macht van financiële instellingen in te perken.

Europa zit gevangen in haar eigen institutionele valkuil: landen moeten lenen van financiële instellingen, die goedkoop geld krijgen van de Europese Centrale Bank. Als gevolg daarvan zijn de financiële markten de sleutel tot de financiering van landen geworden. Daarnaast geeft het gebrek aan Europese solidariteit aanleiding tot speculatie door deze financiële instellingen, temeer wanneer ‘kredietbeoordelaars” het bestaande wantrouwen door hun ‘adviezen’ steeds accentueren.

Om de markten gerust te stellen zijn overheden met het idee van het stabiliteitsfonds gekomen en zijn er drastische en willekeurige bezuinigingsplannen in heel Europa gelanceerd. Deze maatregelen zijn onverantwoord vanuit politiek en sociaal perspectief en zelfs in strikt economische termen. De financiële instabiliteit wordt ook weerspiegeld door de enorme schommelingen van de wisselkoersen en van de beurs. Deze instabiliteit, die veroorzaakt wordt door de financiële sector, breidt zich van de virtuele naar de reële economie uit met enorme gevolgen voor de werkgelegenheid, het vertrouwen in de economie en het bestedingspatroon van mensen.

Het vigerende beleid, dat de speculatie wel tijdelijk heeft verminderd, heeft enorme negatieve sociale gevolgen in veel Europese landen, met name voor de jeugd, oudere werknemers en de meest kwetsbare groepen. De toenemende werkloosheid en het gebrek aan werkgelegenheid zal de spanningen de komende jaren doen toenemen en bedreigt daarmee de Europese Unie zelf. Van de Economische Unie werd verondersteld dat ze de basis zou zijn voor een democratisch vreedzaam continent. In plaats daarvan wordt er ons nu een vorm van dictatuur door de financiële markt opgelegd,

Of we dit nu interpreteren als “de wens om markten gerust te stellen” van de kant van de angstige overheden, of als een voorwendsel om de gemaakte keuzen, die ingegeven zijn door de neoliberale benadering gedreven, goed te praten, is dit niet aanvaardbaar, omdat bewezen is dat economische efficiëntie niet bestaat en deze inefficiëntie destructieve gevolgen heeft op zowel politiek en sociaal vlak.

Het wordt tijd dat er een echt zakelijk en democratisch debat over het huidige economische beleid gevoerd wordt. Het merendeel van de economen dat nu deelneemt aan het publieke debat, doet dat schijnbaar om het huidige beleid te rechtvaardigen of om te rationaliseren dat de politiek afhankelijk is van de eisen van de financiële markten.

Het neoliberale paradigma is nog steeds het enige dat als legitiem erkend wordt ondanks de duidelijke mislukkingen ervan. Op basis van de veronderstelling van het bestaan van efficiënte kapitaalmarkten, pleit men voor het verminderen van de overheidsuitgaven, privatisering van openbare diensten, flexibiliseren van de arbeidsmarkt, liberalisering van de handel, financiële diensten en kapitaalmarkten maar doet dat de concurrentie altijd en overal toenemen. Het is verontrustend dat dit beleid nog steeds de agenda bepaalt en dat de theoretische fundamenten niet heroverwogen worden. De argumenten die gedurende dertig jaar zijn gebruikt om de Europese economische beleidskeuzen te rechtvaardigen worden namelijk door de feiten weerlegd. Of het nu gaat over de efficiëntie en de rationaliteit van de financiële markten, of de noodzaak om te bezuinigen, om de schuld te verminderen of om het “stabiliteitspact” te versterken.

De crisis heeft het dogmatische en ongegronde karakter van de standaard pseudo-argumenten/aannames die steeds worden herhaald door beleidsmakers en hun adviseurs, gefalsificeerd. Of het nu gaat over de efficiëntie en de rationaliteit van de financiële markten of de noodzaak om te bezuinigen om de schuld te verminderen of om het “stabiliteitspact” te versterken. Deze dogmatische aannames of pseudo-argumenten moeten worden onderzocht en de veelheid aan alternatieve keuzen voor het economisch beleid moeten geoperationaliseerd worden. Andere keuzen zijn namelijk mogelijk en wenselijk, op voorwaarde dat de strop van de financiële sector om de nek van overheidsbeleid wordt losgemaakt.

Wij bieden een kritische benadering van de tien meest gehanteerde foutieve aannames die de beslissingen van de overheden in Europa nog steeds bepalen en die ondanks de kredietcrisis en de nasleep daarvan, nog steeds gehanteerd worden. Het zijn pseudo-argumenten/aannames die feitelijk oneerlijke en ineffectieve maatregelen oproepen, waartegenover wij tweeëntwintig voorstellen in het debat willen inbrengen. Elk van de voorstellen wordt niet per se unaniem ondersteund door alle mensen die hun handtekening onder dit manifest hebben geplaatst, maar ze moeten wel serieus worden beschouwd als wij Europa uit het slop willen halen.

De oneigenlijke aannames die steeds door politici worden gehanteerd en voorstellen tot maatregelen om Europa uit het slop te halen

Foutieve aanname 1: Financiële markten zijn efficiënt.

De cruciale rol van financiële markten in het functioneren van de economie spelen is het resultaat van een lange evolutie die begon in het eind van de jaren zeventig. Deze evolutie vormt zowel kwantitatief als kwalitatief een duidelijke breuk met de vorige decennia en het is duidelijk dat onder druk van de financiële markten, de algemene werking van het kapitalisme ingrijpend is veranderd en dat er een nieuwe vorm van kapitalisme is gekomen die sommigen ook wel financieel kapitalisme” of neoliberaal kapitalisme noemen.

De theoretische rechtvaardiging voor deze veranderingen is de hypothese van de informatieve efficiency van de financiële markten (de efficiënte markten hypothese). Volgens deze hypothese, is het belangrijk om de financiële markten zich vrij te laten ontwikkelen en ervoor te zorgen dat ze dat ongehinderd kunnen doen, omdat zij het enige mechanisme zijn dat zorgt voor een efficiënte allocatie van kapitaal.

Het gevoerde beleid over de laatste dertig jaar strookt dan ook met deze hypothese. Het doel was om een wereldwijd geïntegreerde financiële markt te creëren, waarbij alle actoren (bedrijven, huishoudens, staten, financiële instellingen) alle soorten effecten (Aandelen, obligaties, schulden, derivaten, valuta’s) zouden kunnen uitwisselen, op lange termijn, middellange termijn en de korte termijn. Zo zijn de financiële markten gaan lijken op de z.g. ‘wrijvingsvrije (“concept uit schoolboeken) markten: het economisch discours is erin geslaagd deze werkelijkheid te creëren omdat de financiële markten zogenaamd “Perfect” zouden zijn. In het verlengde hiervan, zijn analisten van mening dat het financiële systeem veel stabieler is geworden dan in het verleden. De “Great Moderation” – de periode van economische groei zonder loongroei in de VS 1990-2007 -leek deze visie te bevestigen.

Zelfs op dit moment, denkt men binnen de G20 nog steeds dat de financiële markten het beste mechanisme zijn voor de efficiënte allocatie van kapitaal. De privileges en de onschendbaarheid voor de financiële markten is het uiteindelijke doel dat door de nieuwe financiële regelgeving nagestreefd wordt. De crisis wordt niet geïnterpreteerd als een onvermijdelijk gevolg van de werking van gedereguleerde markten, maar als het effect van de oneerlijkheid en onverantwoordelijkheid van een aantal financiële actoren en slecht toezicht door de overheid.

Maar deze crisis heeft aangetoond dat markten niet efficiënt zijn en ze niet in staat zijn tot een efficiënte allocatie van kapitaal. De implicaties hiervan op het gebied van regelgeving en economisch beleid zijn enorm.

De theorie van de efficiency is gebaseerd op het idee dat investeerders bij het financieren van projecten over de meest betrouwbare informatie zouden kunnen beschikken. Volgens deze theorie, weerspiegelt de resulterende prijs de transparantie (op de markt) voor beleggers d.m.v. het taxeren en synthetiseren van alle beschikbare informatie: het resultaat is dus een goede inschatting van de werkelijke waarde van aandelen. Van deze waarde wordt verondersteld dat ze alle informatie samenvat die nodig is om de economische activiteit en het maatschappelijke leven te bepalen. Zo wordt het geïnvesteerde kapitaal in de meest winstgevende projecten geïnvesteerd. De centrale gedachte van deze theorie: financiële concurrentie genereert een eerlijke prijs, die betrouwbare signalen voor investeerders geeft en een effectieve gids is voor economische ontwikkeling.

Maar de crisis bevestigt de vraagtekens die al lang bij deze theorie geplaatst worden. Financiële concurrentie leidt niet noodzakelijkerwijs tot het genereren van een eerlijke prijs. Erger nog, financiële concurrentie is vaak destabiliserend en leidt tot buitensporige prijzen en irrationele prijsschommelingen, de bekende financiële zeepbellen.

De belangrijkste tekortkoming van de theorie van de efficiënte kapitaalmarkten is dat deze theorie die gehanteerd wordt voor gewone goederen en diensten getransponeerd wordt naar de financiële markten. Op de markten voor goederen en diensten, is de concurrentie deels zelfregulerend onder wat genoemd wordt de “wet” van vraag en aanbod: wanneer de prijs van een grondstof stijgt, verhogen producenten hun aanbod, en kopers verminderen hun vraag. Als gevolg daarvan ontstaan prijsdalingen en gaat de prijs terug naar haar evenwichtsniveau. Met andere woorden, wanneer de prijs van een grondstof stijg heeft de markt de neiging dit tegen te gaan en deze stijging terug te dringen. Concurrentie levert zo “negatieve terugkoppelingen”, dat wil zeggen krachten die in de tegenovergestelde richting gaan van de eerste beweging. Het idee van efficiëntie van financiële markten komt voort uit het idee dat dit mechanisme ook binnen financiële markten zou werken.

Echter blijkt dat de feitelijke situatie anders werkt. Wanneer de prijs stijgt, constateren we geen daling, maar juist een toename van de vraag! De stijgende prijs betekent namelijk een hoger rendement voor aandeelhouders. De prijs verhogen trekt dus nieuwe kopers, die de aanvankelijke stijging verder opdrijft. En de kans op bonussen brengt handelaren tot verdere versterking van deze beweging. Dit is het geval totdat het probleem hiervan onvoorspelbaar, maar onvermijdelijk, manifest wordt. Dit zorgt voor een omkering van de verwachtingen en vaak in een crash. Dit fenomeen is het proces van zg ‘positieve terugkoppelingen “die de onevenwichtigheden verergert. Dit is waar een speculatieve zeepbel uit bestaat: een cumulatieve stijging van de prijzen die zichzelf voedt. Een dergelijk proces produceert geen eerlijke prijzen, maar oneerlijke prijzen.

Als gevolg daarvan kan de dominantie van de financiële markten niet tot enige vorm van efficiëntie leiden. Erger nog, het is een permanente bron van instabiliteit, zoals blijkt uit de ononderbroken reeks van bubbels die we de afgelopen 20 jaar hebben gehad: Japan, Zuidoost-Azië, het internet, opkomende markten, onroerend goed e.d.. Financiële instabiliteit wordt weerspiegeld door de enorme schommelingen van de wisselkoersen en van de beurs. Deze instabiliteit, die voortvloeit uit de financiële sector, breidt zich van de virtuele naar de reële economie via een aantal bekende mechanismen uit.

Ter vermindering van de inefficiëntie en de instabiliteit van de financiële markten, stellen wij de volgende vier maatregelen voor:

Maatregel 1: Om financiële markten en de activiteiten van de financiële actoren strikt te scheiden: Verbiedt banken om te speculeren voor eigen rekening, met het oog op de verspreiding van het effect van hun handelen en het voorkomen bubbels en crashes.
Maatregel 2: Verminderen van liquiditeit en destabiliserende speculatie door de controle op kapitaalbewegingen en belasting op financiële transacties.
Maatregel 3: Financiële transacties beperken tot degene die voldoen aan de behoeften van de echte economie (bv., alleen handelen voor houders van de verzekerde effecten, etc.).
Maatregel 4: Plafonnering van de inkomsten van de handelaren.

Foutieve aanname 2: financiële markten dragen bij aan economische groei.

De financiële integratie is enorm toegenomen door de kracht van financiering, omdat dit het kapitalistisch eigendom wereldwijd verenigt en centraliseert. Het bepaalt de winstgevendheid en is de norm van alle kapitaal. Het idee was dat de financiële markten de financiering van investeringen door de banken zouden vervangen. Maar dit project is mislukt, Over het geheel genomen zijn het de bedrijven die de aandeelhouders helpen in plaats van het omgekeerde. Corporate governance is fundamenteel getransformeerd om aan de eisen van winstgevendheid van de aandeelhouders te kunnen voldoen. Met de opkomst van aandeelhouderswaarde, is een nieuwe conceptie van de onderneming en haar management ontstaan, waarbij het bedrijf wordt opgevat als een entiteit die ten dienste staat van de aandeelhouders. Het idee van een gemeenschappelijk belang van de verschillende stakeholders van het bedrijf is verdwenen. De exploitanten van beursgenoteerde bedrijven hebben nu de primaire en exclusieve missie om aan de aandeelhouderswens, om zich te verrijken, te voldoen. Deze gedragen zich niet meer zoals normale stakeholders, omdat ze vrijwel alleen gericht zijn op een (buitensporige) stijging van hun inkomen. Zoals betoogd in de “agentschap theorie” is het de bedoeling ervoor te zorgen dat de belangen van managers samenvalt met die van aandeelhouders.

Een ROE (rendement op eigen vermogen) van 15% tot 25% is uitgegroeid tot de standaard, opgelegd door de macht van aandeelhouders op de bedrijven en hun werknemers. Liquiditeit is het instrument van die macht, want hierdoor kunnen ontevreden beleggers in no time vertrekken. Geconfronteerd met deze kracht, worden de belangen van de werknemers en de politieke soevereiniteit van bedrijven gemarginaliseerd. Deze onevenwichtigheid leidt tot onredelijke eisen voor winst, die de economische groei belemmert en ook leidt tot een voortdurende toename van de inkomensongelijkheid.

Ten eerste, remmen de rendementseisen de investeringen sterk: hoe hoger het vereiste rendement, hoe moeilijker het is om projecten te bedenken die concurrerend genoeg om aan deze eisen te voldoen. Investering blijven dan ook historisch laag in zowel Europa als de Verenigde Staten.

Ten tweede, leiden deze eisen tot een constante neerwaartse druk op de lonen en daarmee op de koopkracht, wat i.c. niet gunstig is voor de vraag. De gelijktijdige beteugeling van investeringen en consumptie leidt tot een lage groei en endemische werkloosheid.

Deze trend werd in de Angelsaksische landen verminderd door de ontwikkeling van de mogelijkheden om schulden van de huishoudens te laten toenemen en door asset bubbles die een fictieve welvaart creëerden, waardoor er wel een groei van de consumptie was, maar 1 die onvermijdelijk eindigt met crashes.

Om de negatieve effecten van de financiële markten op de economische activiteit te elimineren stellen we de volgende drie maatregelen voor:

Maatregel 5: Duidelijkheid creëren over deze krachten binnen bedrijven en het management dwingen rekening te houden met de belangen van alle stakeholders

Maatregel 6: Significante toename van de belasting op zeer hoge inkomens en maatregelen om de race naar niet-duurzame rendementen te ontmoedigen.
Maatregel 7: De afhankelijkheid van bedrijven van de financiële markten verminderen, en het ontwikkelen van een openbare orde van krediet (preferentiële tarieven voor prioritaire activiteiten op de sociale en milieu-niveaus).

Foutieve aanname 3: Markten beoordelen de solvabiliteit van de staten juist.

Volgens de voorstanders van efficiënte kapitaalmarkten, houden marktdeelnemers rekening met de objectieve situatie van de overheidsfinanciën met het oog op hun risico bij de aankoop van staatsobligaties.

Neem het geval van de Griekse schuld: de financiële instellingen en beleidsmakers vertrouwden uitsluitend op financiële beoordelingen om de situatie te beoordelen. Dus, als de vereiste rente voor Griekenland gestegen is tot meer dan 10%, komt iedereen tot de conclusie dat het risico op wanbetaling hoog is: want als beleggers een dergelijke risicopremie eisen, betekent dit dat het gevaar enorm is.

Dit is echter een grote vergissing als men de ware aard van de beoordeling door de financiële markten doorziet. Omdat deze markt niet efficiënt is, zijn de afzetprijzen vaak losgekoppeld van de fundamentals. In deze omstandigheden is het onredelijk om uitsluitend te vertrouwen op financiële marktevaluaties om een situatie te kunnen beoordelen. Het beoordelen van de waarde van een financiële zekerheid is niet te vergelijken met het meten van een objectieve eenheid, zoals bijvoorbeeld het inschatten van het gewicht van een object.

Een financiële zekerheid is een claim op toekomstige inkomsten: om die te kunnen evalueren moet men kunnen anticiperen op hoe de toekomst er uit zou kunnen zien. Het is dus een kwestie van beoordeling, niet van een objectief te meten grootheid, want op dit moment kan men op beurzen de toekomst op geen enkele wijze vooraf objectief bepalen. Het is wat de analisten zich voorstellen wat het zou kunnen zijn. Een financiële prijs is het resultaat van een beoordeling, een geloof, een inzet op de toekomst: er is ook geen enkele garantie dat de beoordeling van de handelaren op enigerlei wijze superieur is aan andere vormen van beoordeling.

Bovendien zijn financiële evaluaties niet neutraal: het raakt het object en het is de bedoeling dat het meten, initieert en de toekomst ook vorm geeft. Dus spelen de rating agencies een belangrijke rol bij het bepalen van de rente op obligatiemarkten door het toekennen van cijfers die zeer subjectief zijn, als ze niet al worden gedreven door een eigen verlangen naar instabiliteit en daarmee een bron vormen voor (eigen) speculatieve winst.

Wanneer agentschappen de rating van een staat afwaarderen, verhogen ze daarmee de rente die geëist wordt door financiële actoren om de risico’s van de openbare schuld af te dekken, en daarmee verhogen ze het risico op het faillissement dat ze al hebben aangekondigd.

Om de invloed van de psychologie op de financiering van de staat door de financiële markt te verminderen stellen we de volgende twee maatregelen voor:

Maatregel 8: Rating agentschappen moet niet worden toegestaan om willekeurig invloed te hebben op de rentetarieven op de obligatiemarkten door het downgraden van de rating van een staat. De activiteiten van agentschappen moeten worden geregeld op zo’n manier dat hun ratings het gevolg zijn van een transparante economische berekening.
Maatregel 8a: lidstaten moet worden bevrijd van de dreiging van de financiële markten door het waarborgen van de aankoop van openbare effecten door de Europese Centrale Bank (ECB).

Foutieve aanname 4: openbare schulden zijn het gevolg van buitensporige uitgaven.

Michel Pebereau, een van de ‘peetvaders’ van het Franse bankwezen, beschreef in 2005 al “ Frankrijk wordt als land verstikt door schulden en dat is het toekomstige generaties opzadelen met roekeloze sociale uitgaven. De staat gaat om met de schulden als een vader die alcohol buiten de deur drinkt” Dit is de visie die meestal gepropageerd wordt door de meeste commentatoren.

En toch, is de recente explosie van de overheidsschuld in Europa en de wereld te wijten aan iets heel anders: de steunmaatregelen (bailout) van de financiële sector en vooral de recessie die het gevolg is van de bancaire en financiële crisis die in 2008 begon: Het gemiddelde overheidstekort in de eurozone was in 2007 slechts 0,6% van het BBP, maar de crisis heeft dit verhoogd tot 7% in 2010. In dezelfde tijd, steeg de overheidsschuld van 66% tot 84% van het BBP.

Maar de stijging van de overheidsschuld, was voor de recessie zowel in Frankrijk als in vele Europese landen in eerste instantie matig: En ze kwam vooral niet van een opwaartse trend in de openbare uitgaven – omdat die aantoonbaar als percentage van het BBP sinds het begin van de jaren 1990 in de EU stabiel bleven of zelfs daalden – maar is het gevolg van de erosie van de publieke inkomsten, als gevolg van de zwakke economische situatie en de fiscale contrarevolutie onder leiding van de meeste regeringen in de afgelopen vijfentwintig jaar. Op de langere termijn, heeft de fiscale contrarevolutie de groei van de schuld van de ene recessie naar de andere gevoed. De Europese staten hebben zich bezighouden met fiscale concurrentie, het verlagen van de vennootschapsbelasting, belastingen op hoge inkomens en vermogen. Zelfs als het relatieve gewicht van de determinanten verschilt van land tot land, is de groei van de overheidstekorten en de schuldquote, van de afgelopen dertig jaar in Europa heeft plaatsgevonden, niet het gevolg van een toename van de overheidsuitgaven. Deze diagnose biedt uiteraard mogelijkheden tot andere oplossingen dan het mantra van het verminderen van de overheidsuitgaven om overheidstekorten terug te dringen.

Om te zorgen voor een debat door een goed geïnformeerd publiek over de oorsprong van de schuld en dus over de oplossingen, stellen wij de volgende maatregel voor:

Maatregel 9: Publieke controle en het debat over de staatsschuld voeren, de oorzaak en de belangrijkste houders van schuldbewijzen identificeren en de grootte daarvan te bepalen.

Foutieve aanname 5: in de publieke uitgaven moet worden gesneden om de schuld te verminderen.

Zelfs als de toename van de schuld mede te danken zou zijn aan een stijging van de overheidsuitgaven, is het snijden in de overheidsuitgaven niet perse een deel van de oplossing. Dit komt omdat de dynamiek van de overheidsschuld weinig gemeen heeft met die van een huishouden: macro-economie is niet te herleiden tot de economie van een huishouden. De dynamiek van schuld is afhankelijk van verschillende factoren: het niveau van de primaire tekorten, maar ook van de spreiding tussen de rente en de nominale groei van de economie. Want, indien de groei lager is dan de rente, zal de schuld mechanisch toenemen vanwege het “sneeuwbaleffect”: de hoogte loopt uit de hand en het totale tekort (Inclusief de belangen van de schuld) ook.

In het begin van de jaren 1990 tijdens het “franc fort” beleid (Beregovoy), werd de situatie ondanks de recessie 1993-1994 in stand gehouden. Dit resulteerde in een rente die hoger was dan de groei, waardoor de overheidsschuld van Frankrijk tijdens deze periode groeide. Hetzelfde mechanisme was de oorzaak van de toename van de schuld in de eerste helft van de jaren ’80, als gevolg van de neoliberale revolutie en de hoge rentebeleid onder leiding van Ronald Reagan en Margaret Thatcher.

Maar het tempo van economische groei staat niet los van de overheidsuitgaven: op de korte termijn, beperken stabiele overheidsuitgaven de grootte van de recessies (via “Automatische stabilisatoren”), maar op de lange termijn, omdat overheidsinvesteringen en uitgaven (onderwijs, gezondheid, onderzoek, infrastructuur, …) de groei stimuleren, in het geheel niet. Het klopt niet om te stellen dat elk overheidstekort verdere toename van de staatsschuld betekent, of dat een eventuele verlaging van het overheidstekort de schuld vermindert. Als vermindering van het tekort namelijk niet opweegt op de economische activiteit zal de schuld nog groter worden. Neoliberale analisten wijzen erop dat sommige landen (Canada, Zweden en Israël) oplossingen hebben bereikt door middel van abrupte aanpassingen (verlaging) van hun overheidsfinanciën, gevolgd door een onmiddellijke opleving van de groei. Maar dit is alleen mogelijk als de aanpassing een relatief geïsoleerd land betreft, dat de concurrentiepositie ten opzichte van zijn concurrenten daarmee snel herwint. Het is duidelijk dat de voorstanders van Europese structurele aanpassing vergeten zijn dat Europese landen de belangrijkste klanten en concurrenten zijn van andere Europese landen binnen de Europese Unie. Het enige effect van een gelijktijdige en massale vermindering van de overheidsuitgaven in alle EU-landen zal een verdieping van de recessie, en dus een verdere stijging van de overheidsschulden zijn.

Om te voorkomen dat het beleid op overheidsfinanciën een sociale en politieke ramp zal veroorzaken, stellen we de volgende twee maatregelen voor:

Maatregel 10: Het niveau van sociale bescherming (werkloosheidsuitkeringen, huisvesting, …) moeten worden gehandhaafd of zelfs verbeterd worden;
Maatregel 11: Overheidsuitgaven voor onderwijs, onderzoek, investeringen in milieu etc., moeten worden verhoogd, om tot duurzame groei en tot een sterke daling van de werkloosheid te komen.

Foutieve aanname 6: De staatsschuld verschuift de last van onze excessen naar onze (klein)kinderen.

Nog een misleidende stelling dat de huishoudelijke economie wederom verwart met

macro-economie: dat overheidsschuld een overdracht van welvaart ten koste van de toekomstige generaties zou zijn.

Overheidsschuld is namelijk een mechanisme voor de overdracht van rijkdom, maar vooral voor gewone belastingbetalers naar aandeelhouders.

Inderdaad, op basis van het geloof (zelden gedocumenteerd) dat lagere belastingen groei stimuleren en de stijging van de overheidsinkomsten betekent, hebben de Europese staten, sinds 1980, het U.S.fiscale beleid geïmiteerd met een verlaging van belastingen en sociale premies en bezuinigingen ten gunste van het inkomen van de rijkste individuen, op onroerend goed, op de bijdragen van de werkgevers, maar de invloed op de economische groei is daarbij onzeker.

Dit anti-redistributieve fiscale beleid heeft zowel de sociale ongelijkheid als de publiekstekorten cumulatief verslechterd. Dit fiscale beleid heeft, om de ontstane tekorten op deze manier te financieren, overheden ook gedwongen om van welgestelde huishoudens en financiële markten, te lenen. Dit is het “Jackpot effect”: met het geld dat ze overhielden op hun belastingen, konden de rijken (rente lager) effecten (uitgegeven om de overheidstekorten als gevolg van belastingverlagingen te financieren) verwerven. De publieke rente en aflossing in bijv. Frankrijk staat voor 40 miljard euro per jaar en is bijna evenveel als de inkomsten uit de inkomstenbelasting. Deze tour de force is des te meer verbazingwekkend gezien het feit dat de politieke leiders er in geslaagd zijn het publiek te overtuigen dat de werknemers, gepensioneerden en zieken verantwoordelijk zijn voor de overheidsschuld.

Zo is de stijging van de overheidsschuld in Europa of in de VS niet het resultaat van expansief Keynesiaanse beleid, of duur sociaal beleid, maar meer van een beleid ten gunste van de weinige gelukkigen: “fiscale uitgaven” (verlaagde belastingen en premies) en verhoging van de besteedbaar inkomen van degenen die als een gevolg daarvan een verdere verhoging van hun investeringen in schatkistpapier kunnen doen met hun fiscale inkomsten dat wordt betaald door alle belastingbetalers. Over het geheel genomen heeft dit een mechanisme van herverdeling via de overheidsschuld ingezet, van de lagere naar de hogere klassen.

Voor een herstel van de overheidsfinanciën in Europa, stellen we de volgende twee maatregelen voor:

Maatregel 12: Het sterk herverdelende karakter van de directe belastingen op de inkomsten te herstellen (Het onderdrukken van fiscale voordelen, het creëren van nieuwe tarieven, en het verhogen van de tarieven van de inkomstenbelasting.
Maatregel 13: Om de belastingvrijstellingen toegekend aan bedrijven te onderdrukkenom die aantoonbaar onvoldoende effect op de werkgelegenheid hebben.

Foutieve aanname 7: We moeten de financiële markten geruststellen over de staatsschulden.

Op mondiaal niveau, moet de stijgende overheidsschuld in samen met het proces van financiering geanalyseerd worden. Gedurende de laatste dertig jaar, is als gevolg van de volledige liberalisering van kapitaalstromen, de greep van kapitaal op de economie aanzienlijk toegenomen. Grote ondernemingen zijn minder afhankelijk van hun winsten en steeds meer van financiële markten. Huishoudens zien ook een steeds groter deel van hun besparingen afgevoerd worden naar de financiering van hun pensioen, via verschillende beleggingsproducten of in bepaalde landen door middel van de financiering van huisvesting (hypotheek). Portefeuillebeheerders proberen het risico van beleggen te spreiden over overheidspapier en private equity. Deze publieke obligaties waren gemakkelijk te vinden bij regeringen. Dit leidt tot een stijging van de tekorten: hoge rente, belastingverlagingen gericht op de hoge inkomens en enorme prikkels voor financiële besparingen van de huishoudens t.b.v. pensioenfondsen, enz.

Op EU-niveau, is de financiering van de staatsschuld opgenomen in de verdragen: Sinds het Verdrag van Maastricht, is het centrale banken verboden direct staten te financieren. Deze moeten deze financiering dus vinden bij kredietverstrekkers op de financiële markten. Deze “monetaire straf” wordt begeleid door een proces van “financiële liberalisering” en is precies het tegenovergestelde van het beleid dat men hanteerde na de Grote Depressie van de jaren 1930, Dat bestond toen uit “financiële repressie” (d.w.z. ernstige beperkingen op de vrijheid van handelen met financiën) en de “monetaire bevrijding” (met het einde van de gouden standaard).

Het doel van de Europese verdragen is staten te onderwerpen aan de discipline van de financiële markten, die zogenaamd efficiënt en alwetend zijn.

Het resultaat van deze keuze is dat de Europese Centrale Bank niet meer het recht heeft om rechtstreeks publieke obligaties van Europese staten, op te kopen.

Verstoken van de veiligheid van het altijd gefinancierd kunnen worden door een Centrale Bank, staan Zuid-Europese staten nu bloot aan speculatieve aanvallen. Natuurlijk heeft de ECB overheidsobligaties gekocht tegen marktconforme rente om de spanningen op de Europese obligatiemarkt te vergemakkelijken, iets dat het vroeger altijd had geweigerd te doen, in naam van de onwrikbare orthodoxie, maar niets zegt dat dit voldoende is als de schuldencrisis verergert. En als de marktrente stijgt is deze monetaire orthodoxie zonder wetenschappelijke basis moeilijk vast te houden.

Om het probleem van de schuld te verminderen stellen wij de volgende twee maatregelen voor:

Maatregel 14: De Europese Centrale Bank te machtigen rechtstreeks de Europese staten te financieren tegen lage rente, waardoor deze losgemaakt worden van de dwangbuis van de financiële markten (of te eisen dat commerciële banken zich in dienen te schrijven op de uitgifte van staatsobligaties).
Maatregel 15: Indien nodig de staatsschulden herstructureren, door bijv. aftopping van de overheidsschuld tot een bepaald percentage van het BBP en door de discriminatie tussen schuldeisers op basis van het volume van de aandelen die zij bezitten. Feitelijk impliceert dit dat de erg grote aandeelhouders (Personen of instellingen) zich neerleggen bij een substantiële verlenging van de duur van de schuldperiode en zelfs gedeeltelijke of volledige kwijtschelding daarvan. We moeten daarnaast opnieuw onderhandelen over de exorbitant hoge rentevergoedingen op obligaties die uitgegeven zijn door landen die sinds de crisis in de problemen zijn gekomen.

Foutieve aanname 8; De Europese Unie beschermt het Europees sociaal model.

De Europese ervaring is dubbelzinnig. Er bestaan twee visies op Europa, naast elkaar, zonder dat ze openlijk met elkaar durven te concurreren.

Voor de sociaaldemocraten, moet Europa het Europese sociale model bevorderen dat het gevolg is van een sociaal compromis, met zijn verzorgingsstaten, openbare diensten en industrieel beleid van na de Tweede Wereldoorlog. Europa moest een bolwerk worden tegen de liberale globalisering worden, een manier om te beschermen, te ondersteunen en sociale vooruitgang te bewerkstelligen. Europa verdedigde een bepaalde visie op de organisatie van de wereldeconomie, dat wil zeggen een globalisering gereguleerd door agentschappen van global governance. Europa staat daarbij haar lidstaten een hoog niveau van de overheidsuitgaven en herverdeling van inkomsten toe door middel van het beschermen van hun vermogen om de uitgaven te financieren via de harmonisatie van belastingen op individuen, bedrijven en kapitaal.

Maar Europa wil daar eigenlijk ook niet aan toegeven en specificiteit bevorderen. De heersende opvatting in Brussel en in de meeste nationale regeringen is eerder dat van een liberaal Europa, waarvan het doel is om de Europese economieën aan “aan te passen” aan de behoeften van de globalisering.

Volgens deze visie, is de Europese integratie juist de kans om het Europese sociale model te ondermijnen en om economieën te dereguleren. Dit wordt duidelijk door de overheersing van de interne markt, door regels van mededingingsrecht boven nationale regelgeving en sociale rechten, en concurrentie op de markten voor producten en diensten, Dit vermindert het belang van de openbare diensten en organiseert concurrentie tussen Europese werknemers. Sociale en fiscale concurrentie heeft belastingen verlaagd met name op de inkomsten uit kapitaal en op bedrijven (de “mobiele bases” van de belastingen in tegenstelling tot de “vaste basis” van arbeid), en heeft de druk op de sociale uitgaven doen toenemen.

De verdragen garanderen dat de zogenaamde “vier vrijheden”:

Vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Maar de vrijheid van het verkeer is helemaal niet beperkt tot kapitaal voor de interne Europese markt, maar is feitelijk de vrijheid van verkeer van kapitaal dat verleend is aan wereldwijde investeerders, waardoor het van de Europese productieve structuur naar de exploitatie van internationaal kapitaal gaat. Europese integratie lijkt zo dus een manier om de neoliberale hervormingen op te leggen aan de volkeren van Europa.

De organisatie van het macro-economisch beleid (d.w.z. de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank van politieke krachten en het stabiliteits- en groeipact) wordt gekenmerkt door wantrouwen van democratisch gekozen regeringen. Dit ontneemt de Europese landen van hun autonomie in monetair en budgettair beleid. Aangezien fiscale balans moet worden bereikt en discretionaire prikkels worden verbannen, spelen alleen de “automatische stabilisatoren” nog een rol. Er is geen gemeenschappelijk anticyclisch economisch beleid geïmplementeerd in het gebied en geen gemeenschappelijk doel gedefinieerd in termen van groei en werkgelegenheid. Met de verschillen in de situaties in de verschillende landen wordt geen rekening gehouden omdat het Pact niet gaat over nationale rente of rekeningen-courant tekorten. En tenslotte houden de EU-doelstellingen voor overheidstekorten en overheidsschuld geen rekening met nationale economische omstandigheden.

Europese autoriteiten hebben geprobeerd om een impuls te geven aan “structurele hervormingen” (via het economisch beleid (GREB), de open methode van coördinatie, en de Lissabon-agenda), maar dit heeft ongelijke resultaten laten zien. Deze richtlijnen zijn daarbij vastgesteld op een manier die noch democratisch, noch aanleiding bieden om de een goede basis te verlenen en de neoliberale oriëntatie ervan komt, gezien de samenstelling van verschillende krachten die in elk land bestaan, niet noodzakelijk overeen met het beleid op nationaal niveau. Deze oriëntaties leidden ook niet onmiddellijk tot het soort van briljante successen die deze aanpak gelegitimeerd zou hebben. De beweging naar meer liberalisering van de economie is ook in twijfel getrokken (zie het falen van de Bolkestein-richtlijn) en sommige landen zijn in tegenstelling tot de Europeanisering van hun fiscaal of sociaal beleid in de verleiding gekomen hun industrieel beleid te nationaliseren.

Sociaal Europa is een leeg woord gebleven en eigenlijk is alleen het Europa van de concurrentie en financiële gerichtheid bevestigd.

Wil Europa serieus de bevordering van een Europees sociaal model realiseren, stellen wij een discussie voor die gebaseerd op de volgende twee maatregelen:

Maatregel 16: Door vragen te stellen bij het vrije verkeer van kapitaal en goederen tussen de EU en de rest van de wereld en mocht dit noodzakelijk zijn, te onderhandelen over bilaterale of multilaterale overeenkomsten.
Maatregel 17: Om voortschrijdende “harmonisatie” het leidende beginsel van de Europese te laten zijn, in plaats van het mededingingsbeleid. En bindende gemeenschappelijke doelen vast te stellen in de sociale en macro-economische gebieden (met de oprichting van Brede Maatschappelijke beleidsrichtlijnen.

Foutieve aanname 9: de euro is het middel tegen de crisis.

De Euro moest en moet bescherming bieden tegen de wereldwijde financiële crisis. Immers, het afscheid van de onzekerheid van wisselkoersen tussen munten heeft een belangrijk element van instabiliteit verminderd. Toch heeft de euro ons niet beschermd: Europa is door deze crisis, dieper en voor een langere tijd getroffen dan de rest van de wereld. Dit is te wijten aan de manier waarop deze monetaire unie tot stand is gekomen.

Sinds 1999 kent de eurozone een vrij zwakke groei en zijn de verschillen tussen de lidstaten in termen van groei, inflatie, werkloosheid en externe onevenwichtigheden toegenomen. Het economisch beleidskader van de eurozone, heeft een steeds grotere neiging om eenzelfde macro-economisch beleid aan landen op te leggen, terwijl die landen in verschillende situaties verkeren.

In de meeste landen, vooral de grotere heeft de invoering van de euro niet de groei gestimuleerd die was beloofd. Voor andere landen heeft groei wel plaatsgevonden, maar ten koste van grotere onevenwichtigheden.

Monetaire en budgettaire orthodoxie, is versterkt door de euro en is verschoven naar het verleggen van de volledige last op de aanpassing op arbeid. Arbeidsflexibiliteit en loonmatiging is bevorderd, het aandeel van de lonen in het totale inkomen is verminderd en ongelijkheden zijn toegenomen.

Deze race is gewonnen door Duitsland, dat in staat is geweest om een groot handelsoverschot te realiseren ten koste van haar buurlanden en met name te koste van de eigen arbeiders. Duitsland heeft lage kosten voor arbeid en sociale uitkeringen, die het een commercieel voordeel geeft t.o.v. de buurlanden, die niet in staat zijn geweest om hun eigen arbeiders zo te korten. De begroting en tekorten op de handelsbalans van sommige landen zijn de onvermijdelijke tegenhanger van de overschotten van andere lidstaten. Over het algemeen zijn de lidstaten er niet in geslaagd om een gecoördineerde strategie te ontwikkelen.

De eurozone zou eigenlijk minder beïnvloed moeten zijn door de financiële crisis dan de Verenigde Staten of het Verenigd Koninkrijk. In de eurozone hebben de huishoudens namelijk veel minder geïnvesteerd in financiële markten. En, voor de crisis, verkeerden de overheidsfinanciën in een veel betere situatie: het tekort van de eurolanden bereikte slechts 0,6% van het BBP in 2007, terwijl dat bijna 3% in de VS, de U.K. en Japan was. Maar de eurozone leed wel aan een verdieping van onevenwichtigheden: Bij de Noordelijke landen (Duitsland, Oostenrijk, Nederland en Scandinavië) lag het accent op het terugdringen van de lonen en de binnenlandse vraag en dus stapelen de externe overschotten zich op, terwijl de zuidelijke landen (Spanje, Griekenland, Ierland) een sterke groei kenden, als gevolg van rentetarieven die onder deze groeipercentages lagen, waarmee externe schulden accumuleerden.

Terwijl de financiële crisis in de Verenigde Staten begon, heeft de Amerikaanse een beleid gevoerd van fiscale en monetaire stimuli, naast het initiëren van een beweging van financiële herregulatie. Europa daarentegen heeft nagelaten om een voldoende verantwoordelijk beleid te hanteren.

Van 2007 tot 2010, is de fiscale impuls is beperkt tot 1,6 procentpunt van het BBP in de eurozone, tegenover 3,2 punten in het Verenigd Koninkrijk, en 4,2 punten in de Verenigde Staten. Het productieverlies als gevolg van de crisis is zo in de eurozone veel groter dan in de Verenigde Staten geworden. De stijgende overheidstekorten in het gebied waren meer het resultaat van de crisis dan het gevolg van een actief beleid.

Tegelijkertijd is de Commissie doorgegaan met een beleid om tegen lidstaten met een buitensporig tekort procedures te starten, een beleid dat medio 2010, vrijwel alle staten in het gebied trof. De Commissie verzocht de lidstaten om ongeacht de economische ontwikkelingen, zich in te zetten hun tekorten te beperken tot 3%. De Europese autoriteiten hebben steeds een restrictief loonbeleid geëist en openbare pensioenen en de gezondheidszorg op de proef gesteld met het voor de hand liggende risico van de verdieping van de recessie in het continent en toenemende spanningen tussen de landen. Dit gebrek aan coördinatie en meer fundamenteel, de afwezigheid van een EU-begroting waardoor een effectieve solidariteit tussen de lidstaten mogelijk is, heeft ervoor gezorgd dat financiële actoren zich afkeren van de euro of er zelfs openlijk tegen speculeren.

Om de Euro en de Europese burgers effectief te beschermen tegen de crisis, stellen wij de volgende twee maatregelen voor:

Maatregel 18: Een efficiënte coördinatie van het macro-economisch beleid te verzekeren en te zorgen voor vermindering van de ongelijkheden in de handel tussen Europese landen.
Maatregel 19: Om betalingsonevenwichtigheden in Europa te compenseren door een bank van alle deelnemers op te richten tbv het organiseren van leningen tussen de Europese landen.
Maatregel 20: Als de Eurocrisis leidt tot het einde van de Euro, in afwachting van het regelen van de EU-begroting (zie hieronder), een intra-Europees monetair systeem in te stellen (met een gemeenschappelijke munt, zoals de ‘Bancor “), die ervoor zorgt dat de onevenwichtigheden in de handelstegoeden in Europa worden opgelost.

Foutieve aanname 10: de Griekse crisis was een springplank naar één economische regering van Europa en een effectieve Europese solidariteit.

Vanaf medio 2009 zijn de financiële markten begonnen te speculeren op de schuld van Europese landen. Over het algemeen hebben de stijgende schulden en tekorten in de wereld (nog) niet geresulteerd in een hogere lange rente: de financiële operatoren zijn van mening dat centrale banken op korte termijn de rente op bijna nul zullen houden en dat voor de langere termijn er geen reëel gevaar is van inflatie

of van het in gebreke blijven van een groot land. Maar speculanten hebben gezien hoe de gebreken in de organisatie van de Eurogebied werken. Terwijl de regeringen van de andere ontwikkelde landen nog steeds worden ondersteund worden door hun centrale bank, hebben eurolanden deze optie verlaten en zijn ze volledig afhankelijk van de financiële markten om hun tekorten te financieren. Als gevolg hiervan werd actief gespeculeerd op de meest kwetsbare landen in de regio, namelijk Griekenland, Spanje en Ierland.

Europese autoriteiten en regeringen hebben traag gereageerd op deze kwestie omdat ze niet de indruk wilden wekken dat de lidstaten het recht hadden om onbeperkt steun aan hun partners te geven. Ze wilden Griekenland, dat schuldig was aan het verbergen de ware omvang van de tekorten straffen – met de hulp van Goldman Sachs –

Maar in mei 2010, moesten de ECB en de lidstaten wel een Emergency Stabilization Fund instellen om de markten te laten zien dat ze onbeperkte steun aan bedreigde landen zouden geven. In ruil daarvoor moesten deze landen

programma’s van ongekende fiscale bezuinigingen afkondigen, die hen vervolgens veroordeelt tot een neergang van de economie op korte termijn en tot een lange recessie-periode.

Onder de druk van het IMF en de Europese Commissie, moest Griekenland haar openbare diensten privatiseren en Spanje moest de arbeidsmarkt flexibeler maken. Ook Frankrijk en Duitsland, die nog geen last hadden van speculatie, hebben aangekondigd beperkende maatregelen te nemen.

Maar over het algemeen, is er geen overschot van de vraag in Europa. De fiscale situatie is beter dan die van de VS of Groot-Brittannië, waardoor er fiscale manoeuvreerruimte bestaat. We moeten de juiste onevenwichtigheden op een gecoördineerde manier aanpakken: Noord-en Centraal-Europese landen met handelscoverschotten moeten een expansief beleid nastreven – hogere lonen, sociale uitgaven, enz. om de beperkende beleid van de zuidelijke landen te compenseren. Gemiddeld genomen moet het fiscaal beleid, zolang de Europese economie niet dicht bij volledige werkgelegenheid is, niet beperkend zijn voor de Eurozone als geheel.

Maar voorstanders van automatisch en restrictief begrotingsbeleid in Europa zien zich helaas gesterkt in hun idee. De Griekse crisis stelt hen in staat om ons te doen vergeten wat de echte oorzaken van de financiële crisis zijn. Degenen die hebben ingestemd om de Zuidelijke landen financieel te ondersteunen willen in ruil daarvoor een aanscherpen van het stabiliteits-en groeipact.

De Commissie en Duitsland willen dat alle lidstaten de doelstelling van evenwichtige begrotingen opnemen in hun grondwet, en dat hun fiscaal beleid gemonitord door wordt door commissies van onafhankelijke experts. De Commissie wil soberheid aan landen opleggen, zolang hun overheidsschuld hoger is dan 60% van het BBP. Ironisch genoeg, als er 1 stap is in de richting van een Europese

economische regering, is het in de richting van een regering die in plaats van het losmaken van de greep op de financiën, verdere soberheid en structurele “hervormingen” oplegt, ten koste van de sociale solidariteit binnen en tussen landen.

De crisis biedt financiële elites en de Europese technocraten een kans om

“schok strategie” te implementeren, door te profiteren van de crisis en hun radicale neoliberale agenda erdoor te duwen. Maar dit beleid heeft weinig kans van slagen:

– De vermindering van de overheidsuitgaven zal de inspanningen ondermijnen die op Europees niveau nodig zijn om de uitgaven in bepaalde gebieden (zoals onderzoek, onderwijs, of gezinsbeleid) te financieren en de Europese industrie te helpen om zichzelf te onderhouden en te investeren in de toekomst (groene economie).

– De crisis zal het mogelijk maken om het grote bezuinigingen in de sociale uitgaven door te voeren, een doel dat rücksichtsloos door de voorstanders van het neoliberalisme gevolg wordt, dat zal de sociale cohesie ondermijnen, de effectieve vraag doen afnemen en huishoudens dwingen om meer te reserveren voor hun pensioen en gezondheid en zo feitelijk meer bij te dragen aan de private financiële instellingen die juist verantwoordelijk waren voor deze crisis.

– Regeringen en de Europese autoriteiten zijn niet bereid om op fiscale

harmonisatie in te zetten door de gewenste verhoging van de belastingen op de financiële sector, rijken en de hogere inkomens.

– Europese landen zijn op dit moment bezig met de inrichting van een langdurige restrictief begrotingsbeleid dat slecht zal zijn voor de groei. Belastinginkomsten zullen dalen. Zo zal het publieke saldo nauwelijks verbeterd worden, zal de schuldquote niet verminderen, en zullen de markten niet worden gerustgesteld.

– Door hun uiteenlopende politieke en sociale culturen, zullen niet alle Europese landen zich kunnen aanpassen aan deze ijzeren discipline die opgelegd wordt door het Verdrag van Maastricht en ze zullen ook niet allemaal tegemoet kunnen komen aan de huidige verzwaring daarvan. Het risico van het creëren van een dynamiek waarbij elk land zijn eigen oplossing moet gaan zoeken is daarmee reëel.

Om te komen tot een echte economische regering en Europese solidariteit stellen wij de volgende twee maatregelen voor:

Maatregel 21: Een Europese belasting vaststellen (bijvoorbeeld een koolstof-belasting of een belasting op winst) om een effectieve Europese budget te realiseren die de convergentie van economieën zou kunnen faciliteren en te streven naar gelijke toegang tot openbare en sociale diensten in elke lidstaat, op basis van best practice.
Maatregel 22: Een breed Europees actieplan, dat kan worden gefinancierd door de lancering van een publieke toegang van een lage maar gegarandeerde rente (en/of door geldcreatie van de ECB), dat de start van een groene revolutie van de Europese economie kunnen initiëren.

Conclusie: Het debat over het economisch beleid en het creëren van wegen om de Europese unie echt vorm te geven moet opgestart worden

Europa is in drie decennia gebouwd op een technocratische basis die de bevolking heeft uitgesloten om over het economische beleid te debatteren. De neoliberale doctrine, die rust op de onverdedigbare aanname van de efficiency van de financiële markten, dient afgeschaft te worden.

We moeten ruimte voor alternatieve beleidslijnen bieden en alternatieve en consistente voorstellen bespreken die de macht van kapitaal en financiën reguleert “harmonisatie terwijl de omwikkeling wordt vastgehouden” van de Europese economische en sociale systemen  (art. 151 van het Verdrag van Lissabon). Dit vereist de bundeling van aanzienlijke budgettaire middelen, die gehaald kunnen worden uit de herverdeling van de belastingen in Europa. De lidstaten moeten ook bevrijd worden uit de greep van de financiële markten. Alleen als aan deze voorwaarden is voldaan kan het Europese project dat nu democratische legitimiteit ontbeert weer hoop brengen onder haar burgers.

Het is natuurlijk niet realistisch om aan te nemen dat 27 landen op hetzelfde moment zullen beslissen tot een dergelijke breuk met de huidige methoden en doelstellingen van de Europese constructie. De Europese Economische Gemeenschap begon met zes landen: Het opnieuw vormgeven van de EU zal vast ook beginnen met een paar landen die bereid zijn alternatieven te exploreren. Als de desastreuze gevolgen van de huidige politiek manifestet worden zal het debat over alternatieven in Europa van start gaan. Sociale strijd en politieke veranderingen zullen op verschillende momenten in verschillende landen voorkomen en sommige nationale overheden landen zullen dan ook alternatieve maatregelen nemen.

Degenen die dat willen zullen maatregelen nemen op het gebied van de financiële regelgeving, fiscaal en sociaal beleid. Door middel van specifieke maatregelen zullen deze landen hun handen kunnen uitsteken naar andere landen, zodat deze kunnen toetreden.

Als gevolg daarvan lijkt het van belang nu brede oriëntaties van alternatief economisch beleid te schetsen en erover te debatteren zodat een hervorming van de Europese constructie eindelijk mogelijk wordt.

Loonen Proudly powered by WordPress